Zum Schwarzen Keiler - Versengold

Trunkenbolde, Bauern, Bürger

Adelsmänner, Steuerwürger

Tagediebe, Beutelschneider

Pfeffersäcke, Hungerleider

(nur nach Strophe 3)

Schnappesdrosseln, Schluckerspechte

Söldnerschweine, Lanzenknechte

Heimstattlose und Soldaten

Leichtmatrosen und Piraten

Leichte Weiber, holde Maiden

Pfaffen, Ketzer, Christen, Heiden

Spielleutzbrut und Müßigweiler

Jeder zecht im Schwarzen Keiler

In Nienburg an der Weser steht ein altes Fachwerkhaus

Aus dem fast alle Tage Frohsinn und Gejohle klingt

Da schenkt man unentwegt so manches volle Krüglein aus

Auf daß der Weingeist lachend zwischen Tischen springt und singt

Auch Speis und Trank sind kaum gestreckt in jenem Schankesraum

Für ein paar Heller wird erfüllt dir jeder Lastertraum

Der Herr im Hause gar, er ist ein alter Rittersmann

Der hat für die Taverne all sein Hab und Gut verpraßt

So tauschte er sein Schwert und Rüstzeug gegen Krug und Kann'

Und ist seitdem sich selbst ein allzugern geseh’ner Gast

Man munkelt gar daß er dort, wenn er zuviel Branntwein schluckt

Ab und an auch mal ein Feuer durch den Schanksaal spuckt

Der Koch verwöhnt den Gaumen wie es kaum ein and’rer kann

Seine Honigrippchen sind die feinsten wohl im Land

Die Dienerschaft verwöhnet jeden noch so frommen Mann

Und füllet jeden Gast und seinen Becher stets zum Rand

Ob Bauer oder Edelmann, ein jeder labt hier gern

Denn hier kannst du die Völlerei persönlich kennenlern'

Dronkaards, boeren, gewone mensen

edelen, belastingwurgers

Loafers, tassensnijders

Peppersacks, hongerige mensen

(pas na vers 3)

Bijtende lijsters, Gulper spechten

Huurvarkens, lansiers

daklozen en soldaten

lichte zeelieden en piraten

Lichte vrouwen, schone maagden

Priesters, ketters, christenen, heidenen

Spielleutzbrut en leeglopers

Iedereen drinkt in de Black Boar

Er is een oud vakwerkhuis in Nienburg an der Weser

Van waaruit bijna elke dag vrolijkheid en gejoel te horen is

Je blijft aardig wat volle mokken inschenken

Zodat de geest van wijn lachend tussen tafels springt en zingt

Zelfs eten en drinken wordt nauwelijks uitgerekt in die gelagkamer

Voor een paar centen wordt elke droom van ondeugd vervuld

De heer des huizes zelfs, hij is een oude ridder

Hij verkwist al zijn bezittingen voor de herberg

Dus verruilde hij zijn zwaard en wapenrusting voor een kruik en een pot

En sindsdien een graag geziene gast

Er gaan zelfs geruchten dat hij er is als hij te veel cognac doorslikt

Af en toe spuugt er een vuurtje door de gelagkamer

De chef verwent het gehemelte als geen ander

Zijn honingribben zijn waarschijnlijk de beste van het land

De bedienden verwennen zelfs de meest vrome man

En vult altijd elke gast en zijn kopje tot de rand

Of het nu boer of edelman is, iedereen vindt het hier leuk om zich op te frissen

Want hier kun je gulzigheid persoonlijk leren kennen'