Enfants des champs - Renan Luce

Ma chambre donnait sur le levant, la tienne à l’ouest

Si bien que nos tempéraments s’opposaient presque

Devant nous qu’on regarde, il y a la cambrousse

Entre ce qui meurt, ce qui se canarde

Et tout ce qui pousse

Enfants des champs

En boue je te maquille, les mûres sauvages

Les insectes s'éparpillent, à notre passage

Nous rentrons en danseuse, à la maison

Car ta joue est ronfleuse, dans les rayons

Enfants des champs, des ruisseaux paresseux

Nous courions comme eux

Nous sentions la cendre, de septembre à juin

Et le reste du temps le foin

Enfants des champs, c’est vrai, c’est beau

Tous ces mouvements, tout ce qui grouille

Tout ce qui est chaud, tout ce qui est vivant

Parfois contre une vitre, paf, un oiseau meurt

On voit la vie qui le quitte, et ça fait peur

Enfants des champs, des ruisseaux paresseux

Nous courions comme eux

Nous sentions la cendre, de septembre à juin

Et le reste du temps le foin

On écartait le lierre, aplatissait les ronces

Allongés en quinconce, au bord de la rivière

Entends-tu la rivière, toi?

Et entends-tu ton frère, là?

Entends-tu mes coups de pieds, ta porte que je défonce?

Allongé en quinconce, on attend les pompiers

Entends-tu la rivière toi?

Et entends-tu ton frère

Te dire les mots d’avant?

Ceux des enfants des champs

Enfants des champs, des ruisseaux paresseux

Nous courions comme eux

Nous sentions la cendre, de septembre à juin

Et le reste du temps le foin

Mijn kamer lag op het oosten, de jouwe op het westen

Zozeer zelfs dat onze gemoederen bijna botsten

Voor ons dat we kijken, is er de outback

Tussen wat sterft, wat snipes

En alles wat groeit

kinderen van de velden

In de modder verzin ik je, de bramen

Insecten verspreiden zich terwijl we passeren

We gaan naar huis als een danser

Omdat je wang snurkt, op de planken

Kinderen van de velden, luie beekjes

We renden zoals zij

We roken naar as, van september tot juni

En de rest van de tijd het hooi

Kinderen van de velden, het is waar, het is prachtig

Al deze bewegingen, al die zwermen

Alles wat warm is, alles wat leeft

Soms tegen een raam, bam, een vogel sterft

Je ziet het leven het verlaten, en het is eng

Kinderen van de velden, luie beekjes

We renden zoals zij

We roken naar as, van september tot juni

En de rest van de tijd het hooi

We veegden de klimop weg, maakten de braamstruiken plat

Liggend gewankeld bij de rivier

Hoor je de rivier, hè?

En hoor je je broer daar?

Hoor je mijn schoppen, je deur schop ik naar beneden?

Liggend in verspringende rijen, wachtend op de brandweerlieden

Hoor je de rivier zelf?

En hoor je je broer?

Vertel je de woorden ervoor?

Die van de kinderen van de velden

Kinderen van de velden, luie beekjes

We renden zoals zij

We roken naar as, van september tot juni

En de rest van de tijd het hooi