Hieronder staat de songtekst van het nummer In the White Giant's Thigh , artiest - Dylan Thomas met vertaling
Originele tekst met vertaling
Dylan Thomas
Through throats where many rivers meet, the curlews cry
Under the conceiving moon, on the high chalk hill,
And there this night I walk in the white giant’s thigh
Where barren as boulders women lie longing still
To labour and love though they lay down long ago.
Through throats where many rivers meet, the women pray,
Pleading in the waded bay for the seed to flow
Though the names on their weed grown stones are rained
Away
And alone in the night’s eternal, curving act
They yearn with tongues of curlews for the unconceived
And immemorial sons of the cudgelling, hacked
Hill.
Who once in gooseskin winter loved all ice leaved
In the courters' lanes, or twined in the ox roasting
Sun
In the wains tonned so high that the wisps of the hay
Clung to the pitching clouds, or gay with any one
Young as they in the after milking moonlight lay
Under the lighted shapes of faith and their moonshade
Petticoats galed high, or shy with the rough riding
Boys,
Now clasp me to their grains in the gigantic glade,
Who once, green countries since, were a hedgerow of Joys.
Time by, their dust was flesh the swineherd rooted sly,
Flared in the reek of the wiving sty with the rush
Light of his thighs, spreadeagle to the dunghill sky,
Or with their orchard man in the core of the sun’s bush
Rough as cows' tongues and trashed with brambles their
Buttermilk
Manes, under his quenchless summer barbed gold to the
Bone,
Or rippling soft in the spinney moon as the silk
And ducked and draked white lake that harps to a hail
Stone.
Who once were a bloom of wayside brides in the hawed
House
And heard the lewd, wooed field flow to the coming
Frost,
The scurrying, furred small friars squeal, in the dowse
Of day, in the thistle aisles, till the white owl
Crossed
Their breast, the vaulting does roister, the horned
Bucks climb
Quick in the wood at love, where a torch of foxes
Foams,
All birds and beasts of the linked night uproar and
Chime
And the mole snout blunt under his pilgrimage of domes,
Or, butter fat goosegirls, bounced in a gambo bed,
Their breasts full of honey, under their gander king
Trounced by his wings in the hissing shippen, long dead
And gone that barley dark where their clogs danced in The spring,
And their firefly hairpins flew, and the ricks ran
Round —
(But nothing bore, no mouthing babe to the veined hives
Hugged, and barren and bare on Mother Goose’s ground
They with the simple Jacks were a boulder of wives) —
Now curlew cry me down to kiss the mouths of their
Dust.
The dust of their kettles and clocks swings to and fro
Where the hay rides now or the bracken kitchens rust
As the arc of the billhooks that flashed the hedges low
And cut the birds' boughs that the minstrel sap ran
Red.
They from houses where the harvest bows, hold me hard,
Who heard the tall bell sail down the Sundays of the
Dead
And the rain wring out it’s tongues on the faded yard,
Teach me the love that is evergreen after the fall
Leaved
Grave, after Beloved on the grass gulfed cross is Scrubbed
Off by the sun and Daughters no longer grieved
Save by their long desirers in the fox cubbed
Streets or hungering in the crumbled wood: to these
Hale dead and deathless do the women of the hill
Love for ever meridian through the courters' trees
And the daughters of darkness flame like Fawkes fires
Still.
Door kelen waar veel rivieren samenkomen, huilen de wulpen
Onder de zwanger wordende maan, op de hoge krijtheuvel,
En daar deze nacht loop ik in de dij van de witte reus
Waar onvruchtbaar als rotsblokken vrouwen stil liggen te verlangen
Om te werken en lief te hebben, hoewel ze lang geleden hebben gelegen.
Door kelen waar veel rivieren samenkomen, bidden de vrouwen,
Smekend in de doorwaadbare baai om het zaad te laten stromen
Hoewel de namen op hun met wiet gekweekte stenen regenachtig zijn
Weg
En alleen in de eeuwige, gebogen act van de nacht
Ze smachten met tongen van wulpen naar de ongeborenen
En onheuglijke zonen van de knuppels, gehackt
Heuvel.
Wie ooit in de winter van ganzenvel van al het ijs hield
In de lanen van de hovelingen, of gevlochten in de ossenbraden
Zon
In de wagens zo hoog getond dat de slierten van het hooi
Klampte zich vast aan de neerslaande wolken, of homo met wie dan ook
Jong als ze in het maanlicht na het melken lagen
Onder de verlichte vormen van geloof en hun maanscherm
Petticoats galmden hoog, of verlegen met het ruige rijden
Jongens,
Houd me nu vast aan hun graan in de gigantische open plek,
Die ooit, sindsdien groene landen, een heg van Joys waren.
Na verloop van tijd was hun stof vlees, de varkenshoeder sluw geworteld,
Fladderde in de stank van de vrouwenstal met de biezen
Licht van zijn dijen, uitgespreide adelaar naar de hemel van de mesthoop,
Of met hun boomgaardman in het hart van de zonnestruik
Ruw als koeientongen en bezaaid met braamstruiken
Karnemelk
Manes, onder zijn onblusbare zomer goud met weerhaken aan de
Bot,
Of zacht golvend in de spinney-maan als zijde
En gedoken en gedrenkt wit meer dat tot een hagel harp
Steen.
Die ooit een bloei waren van bruiden langs de weg in de hawed
Huis
En hoorde het onzedelijke, uitgelokte veld naar de komst stromen
Vorst,
De haastige, behaarde kleine broeders gillen in de wichelroede
Van dag, in de distelgangen, tot de witte uil
gekruist
Hun borst, het gewelf bruist, de gehoornde
Bucks klimmen
Snel in het bos bij liefde, waar een fakkel van vossen
Schuimen,
Alle vogels en beesten van de gekoppelde nacht rumoer en
bel
En de snuit van de mol stomp onder zijn pelgrimstocht van koepels,
Of, botervette ganzenmeisjes, gestuiterd in een gambo bed,
Hun borsten vol honing, onder hun ganderkoning
Verpletterd door zijn vleugels in de sissende scheepspen, allang dood
En verdwenen die gerstdonker waar hun klompen dansten in de lente,
En hun vuurvlieghaarspeldbochten vlogen, en de ricks renden
Rond —
(Maar niets verveelde, geen baby met een mond tegen de geaderde netelroos
Omhelsd, en onvruchtbaar en kaal op de grond van Moeder de Gans
Zij met de eenvoudige Jacks waren een kei van vrouwen) -
Nu wulp huil me naar beneden om hun mond te kussen
Stof.
Het stof van hun ketels en klokken zwaait heen en weer
Waar het hooi nu rijdt of de adelaarsvaren keukens roesten
Als de boog van de billhooks die de heggen laag flitsten
En snijd de takken van de vogels door waar het sap van de minstreel uit liep
Rood.
Ze van huizen waar de oogst buigt, houden me stevig vast,
Wie hoorde de hoge bel varen op de zondagen van de
Dood
En de regen wringt zijn tongen uit op de verbleekte tuin,
Leer me de liefde die groenblijvend is na de herfst
Gebladerd
Grave, nadat Geliefde op het met gras begroeide kruis is geschrobd
Weg bij de zon en Dochters rouwden niet langer
Red door hun lange verlangens in de vossenwelp
Straten of hongeren in het afgebrokkelde hout: naar deze
Hale dood en onsterfelijk doen de vrouwen van de heuvel
Liefde voor altijd meridiaan door de bomen van de vrijers
En de dochters van de duisternis vlammen als Fawkes-vuren
Nog steeds.
Liedjes in verschillende talen
Hoogwaardige vertalingen in alle talen
Vind binnen enkele seconden de teksten die je nodig hebt