Колыбельная - Вера Полозкова

А ты спи-усни, моё сердце, давай-ка, иди ровнее, прохожих не окликай.

Не толкай меня, что есть силы, не отвлекай, ты давай к хорошему привыкай.

И если что-то в тебе жило, а теперь вот ноет – оно пускай;

как там маленький мальчик Мук, с кем там маленький мальчик Кай – то уже совсем не твои дела.

Ай как раньше да все алмазы слетали с губ, ты все делало скок-поскок;

а теперь язык стал неповоротлив, тяжел и скуп, словно состоит из железных скоб.

И на месте сердца узи видит полый куб, и кромешную тишину слышит стетоскоп.

Мук теперь падишах, Каю девочка первенца родила.

Мы-то раньше тонули, плавились в этом хмеле, росли любовными сомелье;

всё могли, всем кругом прекословить смели, так хорошо хохотать умели, что было слышно за двадцать лье;

певчие дети, все закадычные пустомели, мели-емели, в густом загаре, в одном белье –

И засели в гнилье, и зеваем – аж шире рта.

И никто не узнает, как всё это шкворчит и вьётся внутри, ужом на сковороде.

Рвётся указательным по витрине, да зубочисткой по барной стойке, неважно, вилами по воде;

рассыпается кориандром, пшеничным, тминным зерном в ворде, -

En jij slaapt, slaapt, mijn hart, kom op, loop gelijkmatiger, roep niet naar voorbijgangers.

Duw me niet uit alle macht, leid me niet af, laten we wennen aan de goede dingen.

En als er iets in je leefde en het doet nu pijn, laat het dan zo zijn;

hoe de kleine jongen Muk daar is, met wie de kleine jongen Kai daar is - dan zijn het helemaal jouw zaken niet.

Ah, zoals eerder, ja, alle diamanten vlogen over je lippen, je deed alles spring-spring;

en nu is de tong onhandig, zwaar en gierig geworden, alsof hij van ijzeren nietjes is gemaakt.

En in plaats van het hart ziet de echografie een holle kubus en hoort een stethoscoop toonhoogtestilte.

Muk is nu padishah, Kaya is bevallen van haar eerste kind.

We verdronken vroeger, smolten in deze hop, groeiden op als liefdessommeliers;

ze konden alles, ze durfden iedereen in de buurt tegen te spreken, ze konden zo goed lachen dat het twintig mijl lang hoorbaar was;

zingende kinderen, allemaal boezemluiers, meli-emeli, in een diepe kleur, in één linnen -

En we gingen zitten in rottigheid, en we geeuwen - zo veel als breder dan de mond.

En niemand zal weten hoe dit alles van binnen sist en krult, als een slang in een koekenpan.

Het breekt met de wijsvinger in het raam, en met een tandenstoker op de toog, het maakt niet uit, met een hooivork in het water;

crumble met koriander, tarwe, karwijzaad in een woord, -