Regenballade - Achim Reichel
С переводом

Regenballade - Achim Reichel

  • Альбом: Regenballade

  • Jaar van uitgave: 2019
  • Taal: Duits
  • Duur: 6:44

Hieronder staat de songtekst van het nummer Regenballade , artiest - Achim Reichel met vertaling

Tekst van het liedje " Regenballade "

Originele tekst met vertaling

Regenballade

Achim Reichel

Оригинальный текст

Ich kam von meinem Wege ab, weil es so nebeldunstig war.

Der Wald war feuchtkalt wie ein Grab und Finger griffen in mein Haar.

Ein Vogel rief so hoch und hohl, wie wenn ein Kind im Schlummer klagt

und mir war kalt, ich wußte wohl, was man von diesem Walde sagt!

Dann setzt' ich wieder Bein vor Bein und komme so gemach vom Fleck

und quutsch' im letzen Abendschein schwer vorwärts durch Morast und Dreck.

Es nebelte, es nieselte, es roch nach Schlamm, verfault und naß,

es raschelte und rieselte und kroch und sprang im hohen Gras.

Auf einmal, eh ich’s mich versehn, bin ich am Strom, im Wasser schier.

Am Rand bleib ich erschrocken stehn, fast netzt die Flut die Sohle mir.

Das Röhricht zieht sich bis zum Tann und wiegt und wogt soweit man blickt

und flüstert böse ab und an, wenn es im feuchten Windhauch nickt.

Das saß ein Kerl!

Weiß Gott, mein Herz stand still, als ich ihn sitzen sah!

Ich sah ihn nur von hinterwärts, und er saß klein und ruhig da.

Saß in der Abenddämmerung, die Angelrute ausgestreckt,

als ob ein toter Weidenstrunk den dürren Ast gespenstisch reckt.

«He, Alter!"ruf ich, «beißt es gut?"Und sieh, der Baumstamm dreht sich um und wackelt mit dem runden Hut und grinst mit spitzen Zähnen stumm.

Und spricht, doch nicht nach Landesart, wie Entenschnattern, schnell und breit,

kommt’s aus dem algengrünen Bart: «Wenn's regnet, hab' ich gute Zeit»!

«So scheint es», sag ich und ich schau in seinen Bottich neben ihn.

Da wimmelts blank und silbergrau und müht sich mit zerfetzem Kiem´,

Aale, die Flossen zart wie Flaum, glotzäugig Karpfen.

Mittendrin,

ich traue meinen Augen kaum, wälzt eine Natter sich darin!

«Ein selt’nes Fischlein, Alter, traun!"Da springt er froschbehend empor.

«Die Knorpel sind so gut zu kaun"schnattert listig er hervor.

«Gewiß seid ihr zur Nacht mein Gast!

Wo wollt ihr heute auch noch hin?

Nur zu, den Bottich angefaßt!

Genug ist für uns beide drin!»

Und richtig watschelt er voraus, patsch, patsch am Uferrand entlang.

Und wie im Traume heb ich auf und schleppe hinterdrein den Fang.

Und krieche durch den Weidenhag, der eng den Rasenhang umschmiegt,

wo, tief verborgen selbst am Tag, die schilfgebaute Hütte liegt.

Da drinnen ist nicht Stuhl, nicht Tisch, der Alte sitzt am Boden platt,

es riecht nach Aas und totem Fisch, mir wird vom bloßem Atmen satt.

Er aber greift frisch in den Topf und frißt die Fische kalt und roh,

packt sie beim Schwanz, beißt ab den Kopf und knirscht und schmatzt im Dunkeln

froh.

«Ihr eßt ja nicht!

Das ist nicht recht!"Die Schwimmhand klatscht mich fett aufs

Knie.

«Ihr seid vom trockenen Geschlecht, ich weiß, die Kerle essen nie!

Ihr seid bekümmert?

Sprecht doch aus, womit ich Euch erfreuen kann!»

«Ja», klappre ich: «Ich will nach Haus, aus dem verfluchten Schnatermann.»

Da hebt der Kerl ein Lachen an, es klang nicht gut, mir wurde kalt.

«Was wißt denn Ihr vom Schnatermann?""Ja», sag ich stur,"so heißt der Wald.»

«So heißt der Wald?"Nun geht es los, er grinst mich grün und phosphorn an:

«Du dürrer Narr, was weißt du bloß vom Schnater-Schnater-Schnatermann?!»

Und schnater-schnater, klitsch und klatsch, der Regen peitscht mir ins Gesicht.

Quatsch´ durch den Sumpf, hoch spritzt der Matsch, ein Stiefel fehlt — ich acht

es nicht.

Und schnater-schnater um mich her, und Enten-, Unken-, Froschgetöhn.

Möwengelächter irr und leer und tief ein hohles Windgestöhn…

Des andern Tags saß ich allein, nicht weit vom prasslenden Kamin

und ließ mein schwer gekränkt´ Gebein wohlig von heißem Grog durchziehn.

Wie golden war der Trank, wie klar, wie edel war sein starker Duft!

Ich blickte nach dem Wald — es war noch sehr viel Regen in der Luft…

Ina Seidel (1885−1974)

Перевод песни

Ik was de weg kwijt omdat het zo mistig was.

Het bos was klam als een graf en vingers verstrikt in mijn haar.

Een vogel huilde zo hoog en hol als wanneer een kind huilt in zijn slaap

en ik had het koud, ik wist heel goed wat ze over dit bos zeggen!

Dan zet ik mijn voet weer voor mijn been en kom ik gemakkelijk van de plek

en in de laatste avond piepte het licht hard naar voren door modder en vuil.

Het was mistig, het miezerde, het rook naar modder, verrot en nat,

het ritselde en druppelde en kroop en sprong in het hoge gras.

Plots, voor ik het weet, sta ik op de beek, in het water.

Ik blijf aan de rand staan, geschrokken, het tij maakt mijn voetzolen bijna nat.

Het riet strekt zich uit tot aan de dennenbomen en zwaait en zwaait zo ver als je kunt zien

en fluistert af en toe boos als hij knikt in de vochtige bries.

Dat zat een man!

God weet, mijn hart stopte met kloppen toen ik hem zag zitten!

Ik zag hem alleen van achteren en hij zat klein en stil.

Zat in de schemering, hengel uitgestrekt,

alsof een dode wilgenstengel de droge tak spookachtig rekte.

"Hé, kerel!" roep ik, "bijt hij goed?" En kijk, de boomstam draait zich om en waggelt met de ronde hoed en grijnst stilletjes met scherpe tanden.

En spreekt, maar niet op de manier van het land, zoals kakelende eenden, snel en breed,

het komt van de algengroene baard: "Als het regent, zal ik me amuseren"!

'Zo lijkt het,' zeg ik en ik kijk in zijn vat naast hem.

Het wemelt helder en zilvergrijs en worstelt met gescheurde kieuwen,

Paling, vinnen zo zacht als dons, karper met grote ogen.

Middenin,

Ik kan mijn ogen nauwelijks geloven als er een slang in rolt!

"Een zeldzame kleine vis, oude man, durf!" Dan springt hij op als een kikker.

'Het kraakbeen is zo gemakkelijk te kauwen,' babbelde hij sluw.

«Zeker, je bent mijn gast vanavond!

Waar wil je nog meer heen vandaag?

Ga je gang, raak het vat aan!

Er is genoeg voor ons allebei!"

En hij waggelt echt vooruit, klap, klap langs de oever.

En als in een droom pak ik het op en sleep ik de vangst daarna.

En kruip door het wilgenbos dat de turfhelling stevig omhelst,

waar, zelfs overdag diep verborgen, de hut van riet ligt.

Er staat geen stoel in, geen tafel, de oude man zit plat op de grond,

het ruikt naar aas en dode vissen, gewoon ademen vervult me.

Maar hij reikt vers in de pot en eet de vis koud en rauw,

grijpt haar bij de staart, bijt haar hoofd af en knarst en slaat haar in het donker

blij.

"Je eet niet!

Dat klopt niet!" De zwemmende hand slaat me op de grond

Knie.

"Je bent van de droge seks, ik weet het, de kerels eten nooit!

ben je bedroefd?

Vertel me wat ik kan doen om je te plezieren!"

'Ja,' ratel ik: 'ik wil naar huis van die verdomde Schnatermann.'

Dan begint de man te lachen, het klonk niet goed, ik kreeg het koud.

„Wat weet jij van de Schnatermann?” „Ja”, zeg ik koppig, „dat is de naam van het bos.”

"Dat is de naam van het bos?" Nu begint het, hij grijnst groen en fosfor naar me:

"Jij magere dwaas, wat weet jij van Schnater-Schnater-Schnatermann?!"

En geklets, klap en klap, de regen striemt in mijn gezicht.

Onzin door het moeras, de modder spettert hoog, een laars ontbreekt - ik ben acht

het niet.

En geklets om me heen, en eenden, padden, kikkers.

Meeuw lacht gek en leeg en diep een hol gekreun van de wind...

De volgende dag zat ik alleen, niet ver van de knetterende open haard

en laat mijn zwaargewonde botten worden gesmoord met hete grog.

Hoe goudkleurig was het drankje, hoe helder, hoe nobel was zijn sterke geur!

Ik keek naar het bos - er was nog veel regen in de lucht...

Ina Seidel (1885−1974)

Meer dan 2 miljoen songteksten

Liedjes in verschillende talen

Vertalingen

Hoogwaardige vertalingen in alle talen

Snel zoeken

Vind binnen enkele seconden de teksten die je nodig hebt