Nachtflug - Reinhard Mey

Blau säumen die Lichter den Rollwegrand

Grün, eingelassen im Asphaltband

Führen sie über das nächtliche, tiefschwarze Feld

In die schimmernde Bahn.

Eine Perlenschnur

Von Lichtern weist eine leuchtende Spur

In die Nacht.

Auf der Schwelle, zum Sprung aufgestellt:

Aufbrausen und Fauchen, die Räder roll’n an

Schneller die Fugen im Boden und dann

Von der Erde abheben empor auf strahlendem Pfad

Die Räder fahrn ein in den Fahrwerkschacht

Mit hartem Schlag und wieder ist Nacht

Tief unten schemenhaft die schlafende Stadt

In Dunkelheit steigen, kaum daß man spürt

Wenn der schwankende Flügel die Wolken berührt

Die stille stehn, eingefroren in blitzendem Licht

Aus dem Nebel in einer anderen Welt

Auftauchen, unter dem Sternenzelt

Dahingleiten über samtener Wolkenschicht

Die metallene Haut rauscht im eisigen Strom

Die enge Kanzel wird weit wie ein Dom

Unendliche Schönheit, die der Blick umspannt

Auch ein Zweifler fragt sich in so einer Nacht

Gibt es einen Gott, der über all dem wacht

Der die Sterne führt und das Ruder in deiner Hand

Ein winziger Punkt nur am Firmament

In klirrender Kälte, fremdem Element

Ein winziger Punkt auf dem Schirm einer Bodenstation

Kein Platz ist jetzt einsamer auf der Welt

Nur die Stimme im Äther, die zu dir hält

Ein Funkspruch, ein Gruß, deine Position

Und du sinkst aus den Wolken in die Regennacht

Und plötzlich erscheint sie in strahlender Pracht

Die gleißende Landebahn genau voraus

Mit sanftem Ruck setzen die Räder auf

Langsam und langsamer wird ihr Lauf

Bis zum Stillstand, summend rollen die Kreisel aus

— zu Haus!

Blauwe lichten langs de rand van de taxibaan

Groen ingebed in de asfaltstrook

Leid ze over het nachtelijke, pikzwarte veld

In het glinsterende spoor.

Een parelsnoer

Er is een gloeiend lichtspoor

In de nacht.

Op de drempel, klaar om te springen:

Bruisend en sissend, de wielen rollen

Sneller de voegen in de vloer en dan

Opstijgen vanaf de aarde omhoog op een stralend pad

De wielen bewegen in de wielkast

Met een harde klap en het is weer nacht

De slapende stad vaag beneden

Klimmen in de duisternis, je kunt het nauwelijks voelen

Wanneer de wuivende vleugel de wolken raakt

Sta stil, bevroren in flitsend licht

Uit de mist in een andere wereld

Kom tevoorschijn, onder de sterrenhemel

Glijdend over een fluwelen laag wolken

De metalen huid ritselt in de ijzige stroom

De smalle preekstoel wordt breed als een kathedraal

Oneindige schoonheid die de blik omarmt

Zelfs een twijfelaar vraagt ​​zich af op een avond als deze

Is er een God die over dit alles waakt?

Wie leidt de sterren en de roeispaan in je hand

Een klein puntje alleen aan het firmament

In het bijtende koude, vreemde element

Een klein puntje op het scherm van een grondstation

Geen plek is eenzamer in de wereld nu

Alleen de stem in de ether die bij je staat

Een radiobericht, een groet, jouw positie

En je zinkt uit de wolken in de regenachtige nacht

En plotseling verschijnt ze in stralende pracht

De glinsterende landingsbaan recht vooruit

De wielen raken met een zachte ruk

Haar lopen gaat langzamer en langzamer

De tollen rollen tot stilstand, neuriënd

- thuis!