Hörst du, wie die Gläser klingen - Reinhard Mey

Die Türglocke schlug an in Oma Däwes' Kaufmannsladen,

«Wir sammeln für's Müttergenesungswerk», log ich sie an,

«Sie ha’m doch sicher jede Menge Altpapier im Keller,

Kartons, die ich für Sie zur Sammelstelle bringen kann.»

Und Oma Däwes schlurfte los, ließ mich allein vorm Tresen

Mit diesen großen Gläsern bis zum Rand voller Bonbons:

Die roten Himbeer’n, die grünen Maiblätter und die Nappos.

Im Keller, kramte Oma Däwes nach alten Kartons.

Da waren die Lakritzschnecken, die sauren Brausewürfel,

Ich griff ins erste Glas, das von Salinos überquoll,

Nur einmal naschen, doch dann war’s, als wär ein Damm gebrochen,

Und gierig stopf' ich mir den Mund und meine Taschen voll.

Dann hörte ich sie laut keuchend die Treppe heraufsteigen,

Sie hielt Stapel von Zeitungen geschnürt für mich parat,

Und obendrauf legte sie mir drei von diesen Storck-Riesen,

«Na komm, mein Junge, nimm schon, die sind für die gute Tat!»

Hörst du, wie die Gläser klingen,

Hörst du, wie die Saiten schwingen,

Hörst Du, wie die Stimmen singen,

Hörst du diese Tür aufspringen?

Und hörst du nicht,

Wie das Eis bricht?

Ich denke, mit dem Lebenslicht waren es 14 Kerzen,

Die auf dem Kuchen brannten, als ich in die Stube sah:

«Das Totenschiff"von Traven, ein Paar Fäustlinge von Mutter,

das grüne Rennrad mit der 6-Gangschaltung standen da!

Alles was ich mir wünschte, welch ein Tag, ach, welch ein Morgen!

So voller Vorfreude bin ich in die Schule gehetzt,

Ein Johlen in der Klasse, denn um mich mal vorzuführen,

Hatte die Klassenschöne sich in Deutsch zu mir gesetzt.

Aber ich war kein Draufgänger, kein Mann für eine Stunde,

Und alle wussten, mein Herz gehört Bärbel Heidemann,

Zwei, drei begannen mich zu mobben und nachmittags riefen

Sie einer nach dem andern, um mir abzusagen, an.

Der Tisch so schön gedeckt, Luftballons, traurige Girlanden,

Die Kaffeetassen und die Kuchenteller blieben leer,

Ich saß vor meinem Lebenslicht und 13 kalten Kerzen

Und auch das grüne Rennrad, das tröstete mich nicht mehr.

Hörst du, wie die Gläser klingen,

Hörst du, wie die Saiten schwingen,

Hörst Du, wie die Stimmen singen,

Hörst du diese Tür aufspringen?

Und hörst du nicht,

Wie das Eis bricht?

Da war unsre Musik, gedämpftes Licht, und Erdbeerbowle,

Für eine Nacht gehörte uns das ganze große Haus,

Wir tanzten barfuß um die Pärchen in den Cocktailsesseln,

Vor der verspiegelten Hausbar, Bernds Eltern waren aus.

Und Bernd war nochmal losgefahr’n, um Rosi abzuholen,

Wir tobten zu «She loves you"und wir sangen mit im Chor,

Als plötzlich jemand Licht anmachte, die Musik verstummte,

Im Regen standen da zwei Polizisten vor dem Tor:

«Auf regennasser Straße von der Fahrbahn abgekommen»,

Hieß es.

Erstarrt blieben wir im Blaulichtgewitter stehn,

Manche war’n stumm, manche schrien auf und manche konnten weinen,

Ein Bild wie dies hatte keiner von uns zuvor gesehn.

Wir trafen uns noch manchmal dort mit Kerzen und mit Blumen,

Und heute noch erinnert mich ein Kreuz am Straßenrand.

Ich wünschte mir so sehr, die Musik würde niemals enden,

Und Bernd und Rosi hielten sich noch einmal bei der Hand.

Hörst du, wie die Gläser klingen,

Hörst du, wie die Saiten schwingen,

Hörst Du, wie die Stimmen singen,

Hörst du diese Tür aufspringen?

Und hörst du nicht,

Wie das Eis bricht?

Es ist manchmal, als surrte vor mir der alte Projektor,

Als spulte ich den Super-acht-Film noch einmal zurück.

Ich seh das lang Vergangene wie die Gegenwart aufleuchten,

Doch ich kenne die Zukunft schon und das Ende vom Stück.

Ich seh das Lachen und spür noch einmal den Schmerz aufflammen,

Ich weiß, dass all den Träumen auch ein Albtraum folgen muss.

Und klamm’re mich doch unbeirrbar an den Kinderglauben:

Gleich was auch immer kommen mag, das Beste kommt zum Schluss!

Hörst du, wie die Gläser klingen,

Hörst du, wie die Saiten schwingen,

Hörst Du, wie die Stimmen singen,

Die verschlossne Tür aufspringen?

Und hörst du nicht,

Wie mein Herz bricht?

De deurbel ging in de kruidenierswinkel van oma Däwes,

"We verzamelen voor het herstelwerk van de moeders," loog ik tegen haar,

"Ik weet zeker dat je veel oud papier in de kelder hebt,

Kartonnen dozen die ik voor je naar het inzamelpunt kan brengen.»

En oma Däwes schuifelde weg en liet me alleen voor de toonbank

Tot de rand gevuld met deze grote snoeppotten:

De rode frambozen, de groene meibladeren en de nappos.

In de kelder was oma Däwes aan het snuffelen naar oude dozen.

Er waren de zoethoutslakken, de zure sorbetblokjes,

Ik reikte in het eerste glas dat overstroomde uit Salinos,

Slechts één snack, maar toen was het alsof een dam brak

En gretig prop ik mijn mond en mijn zakken vol.

Toen hoorde ik haar luid hijgen de trap op,

Ze had stapels kranten voor me vastgebonden

En bovendien gaf ze me drie van die Storck-reuzen

"Kom op, mijn jongen, kom op, ze zijn voor de goede daad!"

Hoor je hoe de bril rinkelt?

Hoor je de snaren trillen?

Hoor je de stemmen zingen?

Hoor je die deur open gaan?

En hoor je niet?

Hoe het ijs breekt?

Ik denk dat het met het licht van het leven 14 kaarsen waren

Degene die aan de taart brandden toen ik de kamer in keek:

"The Death Ship" van Traven, een paar moederwanten,

de groene racefiets met de 6 versnellingen was er!

Alles wat ik wenste, wat een dag, oh, wat een ochtend!

Zo vol verwachting haastte ik me naar school

Een giller in de klas, want om mezelf voor te stellen,

De schoonheid van de klas ging bij me zitten in het Duits.

Maar ik was geen waaghals, geen man voor een uur

En iedereen wist dat mijn hart aan Bärbel Heidemann toebehoort,

Twee, drie begonnen me te pesten en 's middags belden ze

Een voor een om mij te annuleren.

De tafel zo mooi gedekt, ballonnen, droevige slingers,

De koffiekopjes en de taartbordjes bleven leeg,

Ik zat voor mijn levenslicht en 13 koude kaarsen

En de groene racefiets, dat troostte me niet meer.

Hoor je hoe de bril rinkelt?

Hoor je de snaren trillen?

Hoor je de stemmen zingen?

Hoor je die deur open gaan?

En hoor je niet?

Hoe het ijs breekt?

Er was onze muziek, gedimde lichten en aardbeienpunch,

We hadden het hele grote huis voor één nacht

We dansten op blote voeten rond de koppels in de cocktailstoelen

Voor de spiegelende huisbar waren Bernds ouders buiten.

En Bernd reed weer weg om Rosi op te halen,

We raasden naar "Ze houdt van je" en we zongen in het koor,

Toen plotseling iemand het licht aandeed, stopte de muziek,

In de regen stonden er twee politieagenten voor de poort:

"Ren van de weg op een doorweekte weg",

Er werd gezegd.

We stonden bevroren in de blauwe lichtstorm,

Sommigen waren stom, sommigen schreeuwden en sommigen konden huilen,

Niemand van ons had eerder zo'n foto gezien.

We ontmoetten elkaar daar soms nog met kaarsen en met bloemen,

En tot op de dag van vandaag herinnert een kruis aan de kant van de weg me eraan.

Ik zou zo graag willen dat de muziek nooit zou eindigen

En weer hielden Bernd en Rosi elkaars hand vast.

Hoor je hoe de bril rinkelt?

Hoor je de snaren trillen?

Hoor je de stemmen zingen?

Hoor je die deur open gaan?

En hoor je niet?

Hoe het ijs breekt?

Soms is het alsof de oude projector voor me zoemt,

Alsof ik de Super 8-film weer terugspoel.

Ik zie het lange verleden flitsen als het heden

Maar ik ken de toekomst en het einde van het stuk al.

Ik zie het gelach en voel de pijn weer oplaaien

Ik weet dat elke droom gevolgd moet worden door een nachtmerrie.

En klamp je onwankelbaar vast aan de overtuigingen van kinderen:

Wat er ook mag komen, het beste komt als laatste!

Hoor je hoe de bril rinkelt?

Hoor je de snaren trillen?

Hoor je de stemmen zingen?

De gesloten deur openen?

En hoor je niet?

hoe mijn hart breekt