Hieronder staat de songtekst van het nummer The Raven , artiest - Vincent Price, Basil Rathbone met vertaling
Originele tekst met vertaling
Vincent Price, Basil Rathbone
Once upon a midnight dreary, while I pondered, weak and weary
Over many a quaint and curious volume of forgotten lore
While I nodded, nearly napping, suddenly there came a tapping
As of someone gently rapping, tapping at my chamber door
«'Tis some visitor,» I muttered, «tapping at my chamber door-
Only this, and nothing more.»
Ah, distinctly I remember it was in a bleak December
And each separate dying ember wrought its ghost upon the floor
Eagerly I wished the morrow;- vainly I had sought to borrow
From my books surcease of sorrow- sorrow for the lost Lenore-
For the rare and radiant maiden whom the angels name Lenore-
Nameless here for evermore
And the silken sad uncertain rustling of each purple curtain
Thrilled me- filled me with fantastic terrors never felt before;
Presently to still the beating of my heart, I stood repeating
«'Tis some visitor entreating entrance at my chamber door-
Some late visitor entreating entrance at my chamber door;-
Merely this, and nothing more.»
Out into the darkness peering, long I stood there wondering, fearing
Doubting, dreaming dreams no mortal ever dared to dream before;
But the silence was unbroken, and the stillness gave no token
And the only word there spoken was the whispered word, «Lenore!»
This I whispered, and an echo murmured back the word, «Lenore!" —
Merely this, and nothing more
Back into the chamber turning, all my soul within me burning
Soon again I heard a tapping somewhat louder than before
«Surely,» said I, «surely that is someone at my window lattice:
Let me see, then, what thereat is, and this mystery explore-
Let my heart be still a moment and this mystery explore
'Tis the wind and nothing more.»
Open wide I flung the shutter, when, with many a flirt and flutter
In there stepped a stately Raven of the saintly days of yore;
Not the least obeisance made he;
not a minute stopped or stayed he;
But, with mien of lord or lady, perched above my chamber door-
Perched upon a bust of Pallas just above my chamber door-
Perched, and sat, and nothing more
Soon that ebony bird beguiling my sad fancy into smiling
By the grave and stern decorum of the countenance it wore
«Though thy crest be shorn and shaven, thou,» I said, «art sure no craven
Ghastly grim and ancient raven wandering on the Nightly shore-
Tell me what thy lordly name is on this Night’s Plutonian shore!»
Quoth the Raven, «Nevermore.»
Now the Raven, sitting lonely on the placid bust, spoke only
That one word, as if his soul in that one word he did outpour
Nothing further then he uttered- not a feather then he fluttered-
Till I scarcely more than muttered, «other friends have gone before-
On the morrow he will leave me, as my hopes have flown before.»
Quoth the Raven, «Nevermore.»
Then methought the air grew denser, perfumed by an unseen censer
Swung by Seraphim whose footfalls tinkled on the tufted floor
Once more on the velvet sinking, I betook myself to linking
Fancy unto fancy, thinking what this ominous bird of yore-
What this grim, ungainly, ghastly, gaunt and ominous bird of yore
Meant in croaking «Nevermore.»
«Prophet!»
said I, «thing of evil!- prophet still, if bird or devil!-
Whether Tempter sent, or whether tempest tossed thee here ashore
Desolate yet all undaunted, on this desert isle enchanted-
On this home by horror haunted- tell me truly, I implore-
Is there- is there balm in Gilead?- tell me- tell me, I implore!»
Quoth the Raven, «Nevermore.»
«Prophet!»
said I, «thing of evil- prophet still, if bird or devil!
By that Heaven stretched above us- by that God we both adore-
Tell this soul with sorrow laden if, within the distant Aidenn
It shall clasp a sainted maiden whom the angels name Lenore-
Clasp a rare and radiant maiden whom the angels name Lenore.»
Quoth the Raven, «Nevermore.»
«Be that word our sign in parting, bird or fiend,» I shrieked, upstarting-
«Get thee back into the tempest and the Night’s Plutonian shore!
Leave no black plume as a token of that lie thy soul hath spoken!
Leave my loneliness unbroken!- quit the bust above my door!
Take thy beak from out my heart, and take thy form from off my door!»
Quoth the Raven, «Nevermore.»
Now the Raven, never flitting, still is sitting, still is sitting
On the pallid bust of Pallas just above my chamber door;
And his eyes have all the seeming of a demon’s that is dreaming
And the lamplight o’er him streaming throws his shadow on the floor;
And my soul from out that shadow that lies floating on the floor
Will be lifted- nevermore!
Er was eens een sombere nacht, terwijl ik nadacht, zwak en vermoeid
Over menig vreemd en merkwaardig deel van vergeten overleveringen
Terwijl ik knikte, bijna in slaap gevallen, werd er plotseling getikt
Als iemand zachtjes klopt, tikt op mijn kamerdeur
'Het is een bezoeker,' mompelde ik, 'kloppen op mijn kamerdeur-
Alleen dit, en niets meer.»
Ah, ik herinner me duidelijk dat het in een sombere december was
En elke afzonderlijke stervende sintel werkte zijn geest op de vloer
Gretig wenste ik de volgende dag; - tevergeefs had ik geprobeerd te lenen
Uit mijn boeken verdriet om de verloren Lenore-
Voor het zeldzame en stralende meisje dat de engelen Lenore noemen...
Hier voor altijd naamloos
En het zijden droevige, onzekere geritsel van elk paars gordijn
Ik werd opgewonden - vervulde me met fantastische verschrikkingen die ik nog nooit eerder had gevoeld;
Weldra om het kloppen van mijn hart te stillen, stond ik te herhalen:
«Het is een bezoeker die smeekt om binnen te komen bij mijn kamerdeur-
Een late bezoeker smeekt om binnen te komen bij mijn kamerdeur;-
Alleen dit, en niets meer.»
In de duisternis turend, lang stond ik daar me af te vragen, te vrezen
Twijfelende, dromende dromen die geen sterveling ooit eerder had durven dromen;
Maar de stilte was ongebroken, en de stilte gaf geen teken
En het enige woord dat daar werd gesproken, was het gefluisterde woord, «Lenore!»
Dit fluisterde ik, en een echo mompelde het woord terug: «Lenore!» —
Alleen dit, en niets meer
Terug in de kamer draaiend, heel mijn ziel in mij brandend
Al snel hoorde ik weer een tik die iets luider was dan voorheen
"Zeker," zei ik, "dat is vast iemand bij mijn raamrooster:
Laat me eens kijken wat daar is, en deze mysterieuze verkenning...
Laat mijn hart even stil zijn en dit mysterie verkennen
'Het is de wind en meer niet.'
Wijd open wierp ik de sluiter, toen, met veel flirten en fladderen
Daarin stapte een statige Raaf uit de heilige dagen van weleer;
Niet de minste eerbetuiging bracht hem;
geen minuut stopte of bleef hij;
Maar, met een mien van heer of dame, neergestreken boven mijn kamerdeur-
Neergestreken op een buste van Pallas net boven mijn kamerdeur-
Neergestreken, en zat, en niets meer
Al snel verleidde die ebbenhouten vogel mijn trieste fantasie om te glimlachen
Door het ernstige en strenge decorum van het gelaat dat het droeg
«Hoewel uw kuif geschoren en geschoren is, bent u,' zei ik,
Afschuwelijke grimmige en oude raaf die ronddwaalt op de nachtelijke kust-
Vertel me wat uw vorstelijke naam is aan de Plutoniaanse kust van deze nacht!»
Quoth de Raaf, "Nooit meer."
Nu sprak de Raaf, die eenzaam op de kalme buste zat, alleen
Dat ene woord, alsof zijn ziel in dat ene woord uitstortte
Niets verder dan hij uitsprak - geen veer dan fladderde hij -
Tot ik nauwelijks meer dan mompelde: «andere vrienden zijn voorgegaan-
Morgen zal hij me verlaten, zoals mijn hoop eerder is vervlogen.»
Quoth de Raaf, "Nooit meer."
Toen dacht ik dat de lucht dichter werd, geparfumeerd door een onzichtbaar wierookvat
Gezwaaid door Serafijnen wiens voetstappen rinkelden op de getufte vloer
Nog een keer over de fluwelen zinken, ik nam me voor om te linken
Zin in fantasie, denkend aan wat deze onheilspellende vogel van weleer-
Wat deze grimmige, lompe, afschuwelijke, magere en onheilspellende vogel van weleer?
Bedoeld met het kwaken van «Nevermore».
"Profeet!"
zei ik, «iets van het kwaad!- nog profeet, of het nu een vogel of een duivel is!-
Of de verleider je heeft gestuurd of dat de storm je hier aan land heeft gegooid?
Desolaat en toch onverschrokken, op dit betoverde onbewoonde eiland-
Op dit huis door horror achtervolgd- vertel me echt, ik smeek-
Is er... is er balsem in Gilead?- vertel me, vertel het me, ik smeek het!»
Quoth de Raaf, "Nooit meer."
"Profeet!"
zei ik, «iets van het kwaad, nog steeds een profeet, of het nu een vogel of een duivel is!
Bij die hemel die zich boven ons uitstrekt - door die God die we allebei aanbidden -
Vertel deze ziel met verdriet beladen als, in de verre Aidenn
Het zal een heilige maagd omsluiten die de engelen Lenore noemen-
Sluit een zeldzaam en stralend meisje dat de engelen Lenore noemen.»
Quoth de Raaf, "Nooit meer."
«Wees dat woord ons teken bij afscheid, vogel of duivel,» gilde ik, upstarting-
«Ga terug naar de storm en de nachtelijke Plutoniaanse kust!
Laat geen zwarte pluim achter als teken van die leugen die uw ziel heeft gesproken!
Laat mijn eenzaamheid ongebroken! - verlaat de buste boven mijn deur!
Neem uw snavel uit mijn hart en neem uw vorm van mijn deur!»
Quoth de Raaf, "Nooit meer."
Nu, de Raaf, die nooit fladdert, zit nog steeds, zit nog steeds
Op de bleke buste van Pallas net boven mijn kamerdeur;
En zijn ogen hebben alle schijn van een demon die droomt
En het lamplicht dat over hem stroomt, werpt zijn schaduw op de vloer;
En mijn ziel vanuit die schaduw die op de vloer drijft
Zal worden opgeheven - nooit meer!
Liedjes in verschillende talen
Hoogwaardige vertalingen in alle talen
Vind binnen enkele seconden de teksten die je nodig hebt