Кто тебя выдумал - Сутра Подсолнуха

Мы входили в этот город — сильные, смелые

И стучали по камням каблуки сапог

В ужасе прятались старые, глупые

Выбегали радостно дети на порог.

Мне тебя жаль, кто тебя выдумал такую нелепую

Пусть костры из книг горят, за окном весна

Мне тебя жаль, кто тебя выдумал недалекую

Выходи же на порог, обними меня.

С неба улыбалось солнце — доброе, жаркое

Из витрин разбитое сыпалось стекло

Бабушки, дедушки — серые и скучные

Ахали и охали — им не повезло

Так победным маршем шли — вечные, бодрые

И счастливые светились миллионы глаз:

К нам толпой бежали дети — быстрые, мудрые

Желтыми тюльпанами осыпали нас

We zijn deze stad binnengegaan - sterk, dapper

En de hakken van laarzen bonsden op de stenen

De oude dwazen verstopten zich in afgrijzen

Kinderen renden vrolijk naar de drempel.

Ik heb medelijden met je, die je zo belachelijk heeft uitgevonden

Laat vuren uit boeken branden, buiten het raam is lente

Ik heb medelijden met je, die je bekrompen heeft uitgevonden

Kom op de drempel, omhels me.

De zon lachte uit de lucht - vriendelijk, heet

Gebroken glas viel uit de etalages

Grootouders - grijs en saai

Ahali en kreunen - ze hadden geen geluk

Dus de zegevierende mars ging - eeuwig, krachtig

En gelukkig straalden miljoenen ogen:

Kinderen renden naar ons toe in een menigte - snel, wijs

Ze overlaadden ons met gele tulpen