Hieronder staat de songtekst van het nummer Barber: Knoxville: Summer of 1915, op.24 - It has become that time of evening , artiest - Kathleen Battle, Orchestra Of St Luke's, André Previn met vertaling
Originele tekst met vertaling
Kathleen Battle, Orchestra Of St Luke's, André Previn
It has become that time of evening
when people sit on their porches,
rocking gently and talking gently
and watching the street
and the standing up into their sphere
of possession of the tress,
of birds' hung havens, hangars.
People go by;
things go by.
A horse, drawing a buggy,
breaking his hollow iron music on the asphalt:
a loud auto: a quiet auto:
people in pairs, not in a hurry,
scuffling, switching their weight of aestival body,
talking casually,
the taste hovering over them of vanilla,
strawberry, pasteboard, and starched milk,
the image upon them of lovers and horsement,
squared with clowns in hueless amber.
A streetcar raising into iron moan;
stopping;
belling and starting, stertorous;
rousing and raising again
its iron increasing moan
and swimming its gold windows and straw seats
on past and past and past,
the bleak spark crackling and cursing above it
like a small malignant spirit
set to dog its tracks;
the iron whine rises on rising speed;
still risen, faints;
halts;
the faint stinging bell;
rises again, still fainter;
fainting, lifting lifts,
faints foregone;
forgotten.
Now is the night one blue dew;
my father has drained,
he has coiled the hose.
Low on the length of lawns,
a frailing of fire who breathes.
Parents on porches:
rock and rock.
From damp strings morning glories hang their ancient faces.
The dry and exalted noise of the locusts from all the air
at once enchants my eardrums.
On the rough wet grass
of the backyard
my father and mother have spread quilts
We all lie there, my mother, my father, my uncle, my aunt,
and I too am lying there.
They are not talking much, and the talk is quiet,
of nothing in particular,
of nothing at all.
The stars are wide and alive,
they all seem like a smile
of great sweetness,
and they seem very near.
All my people are larger bodies than mine,
with voices gentle and meaningless
like the voices of sleeping birds.
One is an artist, he is living at home.
One is a musician, she is living at home.
One is my mother who is good to me.
One is my father who is good to me.
By some chance, here they are,
all on this earth;
and who shall ever tell the sorrow
of being on this earth, lying, on quilts,
on the grass,
in a summer evening,
among the sounds of the night.
May God bless my people,
my uncle, my aunt, my mother, my good father,
oh, remember them kindly in their time of trouble;
and in the hour of their taking away.
After a little
I am taken in
and put to bed.
Sleep, soft smiling,
draws me unto her;
and those receive me,
who quietly treat me,
as one familiar and well-beloved in that home:
but will not, oh, will not,
not now, not ever;
but will not ever tell me who I am
Het is die tijd van de avond geworden
als mensen op hun veranda zitten,
zachtjes wiegen en zachtjes praten
en op straat kijken
en het opstaan in hun sfeer
van het bezit van de haarlok,
van opgehangen toevluchtsoorden voor vogels, hangars.
Mensen gaan voorbij;
dingen gaan voorbij.
Een paard dat een buggy trekt,
het breken van zijn holle ijzeren muziek op het asfalt:
een luide auto: een stille auto:
mensen in paren, niet gehaast,
ruziën, wisselen van gewicht van oostelijk lichaam,
terloops praten,
de smaak die over hen zweeft van vanille,
aardbei, karton en gesteven melk,
het beeld op hen van minnaars en horsement,
in het kwadraat met clowns in kleurloos barnsteen.
Een tram die in ijzeren kreun omhoog gaat;
stoppen;
bellen en starten, onheilspellend;
wekken en weer opstaan
zijn ijzer toenemende kreunen
en zwemmen met zijn gouden ramen en strooien stoelen
over verleden en verleden en verleden,
de gure vonk die erboven knettert en vloekt
als een kleine kwaadaardige geest
ingesteld om zijn sporen na te jagen;
het ijzeren gejank stijgt met stijgende snelheid;
nog steeds opgestaan, valt flauw;
stopt;
de zwakke rinkelende bel;
staat weer op, nog zwakker;
flauwvallen, liften optillen,
valt flauw;
vergeten.
Nu is de nacht een blauwe dauw;
mijn vader is leeggelopen,
hij heeft de slang opgerold.
Laag op de lengte van gazons,
een broosheid van vuur die ademt.
Ouders op veranda's:
rots en rots.
Aan vochtige snaren hangen ochtendglorie hun oude gezichten.
Het droge en verheven geluid van de sprinkhanen vanuit de hele lucht
betovert meteen mijn trommelvliezen.
Op het ruwe natte gras
van de achtertuin
mijn vader en moeder hebben quilts uitgespreid
We liggen daar allemaal, mijn moeder, mijn vader, mijn oom, mijn tante,
en ik lig daar ook.
Ze praten niet veel, en het gesprek is stil,
van niets in het bijzonder,
van helemaal niets.
De sterren zijn wijd en levend,
ze lijken allemaal op een glimlach
van grote zoetheid,
en ze lijken heel dichtbij.
Al mijn mensen zijn grotere lichamen dan de mijne,
met stemmen zacht en betekenisloos
als de stemmen van slapende vogels.
Een daarvan is een kunstenaar, hij woont thuis.
Een daarvan is een muzikant, ze woont thuis.
Een daarvan is mijn moeder die goed voor me is.
Een daarvan is mijn vader die goed voor me is.
Toevallig zijn ze hier,
allemaal op deze aarde;
en wie zal ooit het verdriet vertellen?
van op deze aarde te zijn, liggend, op dekbedden,
op het gras,
op een zomeravond,
tussen de geluiden van de nacht.
Moge God mijn volk zegenen,
mijn oom, mijn tante, mijn moeder, mijn goede vader,
oh, gedenk hen vriendelijk in hun tijd van moeilijkheden;
en in het uur van hun wegnemen.
Na een beetje
Ik word opgenomen
en naar bed gebracht.
Slaap, zacht lachend,
trekt me naar haar toe;
en die mij ontvangen,
die me stilletjes behandelen,
als een bekende en geliefde in dat huis:
maar zal niet, oh, zal niet,
niet nu, nooit;
maar zal me nooit vertellen wie ik ben
Liedjes in verschillende talen
Hoogwaardige vertalingen in alle talen
Vind binnen enkele seconden de teksten die je nodig hebt